Lesidee 3: Reclame Laura Commandeur
Leeftijd: Leerlingen uit de tweede graad
Duur: 50 minuten
Domein: drama
Aan: rol/personage, situatie en dramatisch conflict
Met: dagelijkse voorwerpen
Rond: dagelijks leven en reclame
Leerplandoelen:
- Kinderen genieten van dramatisch spel. Dat houdt in dat ze openstaan voor en plezier beleven aan de nieuwe dingen die ze in hun omgeving ontdekken als inspiratiebron voor hun dramatisch spel (VVKBaO drama 2.3)
- Kinderen genieten van dramatisch spel. Dat houdt in dat ze plezier beleven aan en genieten van zelf spelen en samenspelen met anderen (VVKBaO drama 2.5)
- Kinderen ontwikkelen hun speeldurf. Dat houdt in dat ze durven improviseren door in te spelen op onvoorziene situaties (VVKBaO drama 7.3)
- Tijdens het spel met een eigen expressiestijl durven inspelen op ideeën en fantasieën van anderen (VVKBa drama 7.4)
Lesdoelen:
- De kinderen kunnen een attribuut gebruiken als stimulans voor een bepaalde handeling (1)
- De kinderen kunnen improviseren vanuit een gegeven rol (3)
- De leerlingen durven vanuit hun rol in te spelen op de ideeën van anderen (4)
- De kinderen durven mee te spelen in een verzonnen wereld (2)
Leerinhoud:
- De kinderen leren een attribuut te gebruiken in een rollenspel
- De kinderen leren dat een attribuut binnen een spel op verschillende manieren gebruikt kan worden
- De kinderen oefenen met improvisatie door in- en mee te spelen op hun mede-spelers
- De kinderen oefenen met samenspelen in duo en in viertallen
Lesactiviteiten:
Introductie : 5 min.
De leerkracht begint de les met een introductie over Roy Lichtenstein. Hierbij haalt de leerkracht kunstwerken aan waarop Lichtenstein dagelijkse voorwerpen weergeeft. De leerkracht legt uit dat Lichtenstein onder andere schilderijen maakte van hele normale voorwerpen. Maar hoewel er op de kunstwerken enkel een normaal voorwerp te zien is, zijn er mensen die het kunstwerk mooi en bijzonder vinden. Het normale voorwerp is dus ook een beetje bijzonder geworden. Wij gaan vandaag ook normale voorwerpen bijzonder maken..
De leerkracht begint de les met een introductie over Roy Lichtenstein. Hierbij haalt de leerkracht kunstwerken aan waarop Lichtenstein dagelijkse voorwerpen weergeeft. De leerkracht legt uit dat Lichtenstein onder andere schilderijen maakte van hele normale voorwerpen. Maar hoewel er op de kunstwerken enkel een normaal voorwerp te zien is, zijn er mensen die het kunstwerk mooi en bijzonder vinden. Het normale voorwerp is dus ook een beetje bijzonder geworden. Wij gaan vandaag ook normale voorwerpen bijzonder maken..
Fase 1: wat een handig ding! 5 min.
De leerlingen zitten in een kring. De leerkracht heeft een dagelijks voorwerp vast (bijvoorbeeld een vork). De leerlingen krijgen de opdracht om de vork op een bepaalde manier te gebruiken. Je mag je vork voor alles gebruiken, behalve hetgeen waar de vork normaal voor bedoeld is! De leerkracht doet het eerst voor door de vork bijvoorbeeld te gebruiken om haren mee te kammen.
Fase 2: oefenen
De volgende opdrachten worden uitgevoerd in duo.
Opdracht a - wie ben ik? 5 min.
Ieder duo mag samen een voorwerp uitkiezen. Iedere leerling krijgt een kaartje met daarop een bepaald soort persoon afgebeeld. Deze kaartjes mogen zij niet aan elkaar laten zien. Vervolgens moeten zij proberen hun rol uit te beelden met behulp van het voorwerp. Zij mogen hierbij spreken, maar niet hun eigen woord of een synoniem voor het woord noemen. De ander raadt welk personage wordt uitgebeeld en welke functie het voorwerp had. Daarna draaien de rollen om.
Na de opdracht leggen de leerlingen hun voorwerp weer op de stapel.
Opdracht b - ik gebruik het voor mijn werk.. 5 min.
Een leerling krijgt een kaartje met een beroep erop. De andere leerling is een verkoper. De verkoper kiest een voorwerp uit dat hij graag aan de andere leerling wilt verkopen. De verkoper weet niet welk beroep de andere leerling heeft, maar het is crisis en hij wilt het voorwerp per sé aan de andere leerling verkopen. De andere leerling wilt het product echter pas kopen als hij het goed kan gebruiken in zijn beroep. De verkoper probeert als verkopende te raden wat het beroep van de andere leerling is door de verschillende functies van het product te belichten. De andere leerling geeft aan of de mogelijke functie wel dan wel niet nuttig zou kunnen zijn binnen zijn beroep.
Opdracht c – dit moet je hebben! 10 min.
De kinderen kiezen allemaal een nieuw voorwerp uit. De leerkracht zegt dat ze bij een verkopers-duo zijn dat bij mensen langs de deuren gaat om hun product te verkopen. Hoe zouden de kinderen hun product aanprijzen?
Nadat de kinderen 5 minuten geëxperimenteerd en geoefend hebben worden steeds twee duo’s samengevoegd tot een groepje van vier leerlingen. Een van de duo’s speelt nu het verkopers-duo dat bij het andere duo aanbelt om hun product te verkopen. Het verkopers-duo probeert het duo aan de deur over te halen om hun product te kopen, het duo aan de deur beslist uiteindelijk of ze overtuigd genoeg zijn om het product ook daadwerkelijk te kopen..
Fase 3: reclamefilmpje 5 minuten voorbereiden + 10 minuten toonmoment
De duo’s worden samengevoegd tot een groepje van vier leerlingen. De kinderen mogen per groepje een voorwerp uitkiezen. Nu is het de bedoeling dat zij voor dit voorwerp een reclamefilmpje gaan maken. Het doel is dat zij het publiek kunnen overhalen hun product te kopen. De leerkracht vraagt aan de kinderen na te denken over hoe zij de rollen verdelen: zijn zij allemaal verkopers of is er ook een ‘nep-klant’? Is er één stem die vertelt terwijl anderen uitbeelden of spreekt iedereen? Wordt er een demonstratie gedaan? Door wie?
De kinderen krijgen 5 minuten de tijd om hun stukje voor te bereiden. Daarna tonen zij hun stukje aan de rest van de klas. Kunnen zij de kinderen uit de klas overtuigen hun product te kopen?!
Evaluatie 5 min.
Om de les te evalueren kan de leerkracht gebruik maken van een waslijn. Iedere leerling krijgt een eigen knijper met een symbool erop. Aan de linkerkant van de waslijn hangt een kaartje met 'helemaal niet mee eens' en aan de rechterkant hangt een kaartje met 'helemaal wel mee eens'. De kinderen hangen na iedere evaluatiestelling hun wasknijper aan de waslijn. Hiermee geven ze aan in hoeverre ze het eens zijn met de stelling. De leerkracht pikt er vervolgens een aantal wasknijpers uit en stelt doorvragen (bv voelde je je de hele les zo, of tijdens een bepaalde oefening?)
Evaluatiestellingen bij deze les zijn:
De leerlingen zitten in een kring. De leerkracht heeft een dagelijks voorwerp vast (bijvoorbeeld een vork). De leerlingen krijgen de opdracht om de vork op een bepaalde manier te gebruiken. Je mag je vork voor alles gebruiken, behalve hetgeen waar de vork normaal voor bedoeld is! De leerkracht doet het eerst voor door de vork bijvoorbeeld te gebruiken om haren mee te kammen.
Fase 2: oefenen
De volgende opdrachten worden uitgevoerd in duo.
Opdracht a - wie ben ik? 5 min.
Ieder duo mag samen een voorwerp uitkiezen. Iedere leerling krijgt een kaartje met daarop een bepaald soort persoon afgebeeld. Deze kaartjes mogen zij niet aan elkaar laten zien. Vervolgens moeten zij proberen hun rol uit te beelden met behulp van het voorwerp. Zij mogen hierbij spreken, maar niet hun eigen woord of een synoniem voor het woord noemen. De ander raadt welk personage wordt uitgebeeld en welke functie het voorwerp had. Daarna draaien de rollen om.
Na de opdracht leggen de leerlingen hun voorwerp weer op de stapel.
Opdracht b - ik gebruik het voor mijn werk.. 5 min.
Een leerling krijgt een kaartje met een beroep erop. De andere leerling is een verkoper. De verkoper kiest een voorwerp uit dat hij graag aan de andere leerling wilt verkopen. De verkoper weet niet welk beroep de andere leerling heeft, maar het is crisis en hij wilt het voorwerp per sé aan de andere leerling verkopen. De andere leerling wilt het product echter pas kopen als hij het goed kan gebruiken in zijn beroep. De verkoper probeert als verkopende te raden wat het beroep van de andere leerling is door de verschillende functies van het product te belichten. De andere leerling geeft aan of de mogelijke functie wel dan wel niet nuttig zou kunnen zijn binnen zijn beroep.
Opdracht c – dit moet je hebben! 10 min.
De kinderen kiezen allemaal een nieuw voorwerp uit. De leerkracht zegt dat ze bij een verkopers-duo zijn dat bij mensen langs de deuren gaat om hun product te verkopen. Hoe zouden de kinderen hun product aanprijzen?
Nadat de kinderen 5 minuten geëxperimenteerd en geoefend hebben worden steeds twee duo’s samengevoegd tot een groepje van vier leerlingen. Een van de duo’s speelt nu het verkopers-duo dat bij het andere duo aanbelt om hun product te verkopen. Het verkopers-duo probeert het duo aan de deur over te halen om hun product te kopen, het duo aan de deur beslist uiteindelijk of ze overtuigd genoeg zijn om het product ook daadwerkelijk te kopen..
Fase 3: reclamefilmpje 5 minuten voorbereiden + 10 minuten toonmoment
De duo’s worden samengevoegd tot een groepje van vier leerlingen. De kinderen mogen per groepje een voorwerp uitkiezen. Nu is het de bedoeling dat zij voor dit voorwerp een reclamefilmpje gaan maken. Het doel is dat zij het publiek kunnen overhalen hun product te kopen. De leerkracht vraagt aan de kinderen na te denken over hoe zij de rollen verdelen: zijn zij allemaal verkopers of is er ook een ‘nep-klant’? Is er één stem die vertelt terwijl anderen uitbeelden of spreekt iedereen? Wordt er een demonstratie gedaan? Door wie?
De kinderen krijgen 5 minuten de tijd om hun stukje voor te bereiden. Daarna tonen zij hun stukje aan de rest van de klas. Kunnen zij de kinderen uit de klas overtuigen hun product te kopen?!
Evaluatie 5 min.
Om de les te evalueren kan de leerkracht gebruik maken van een waslijn. Iedere leerling krijgt een eigen knijper met een symbool erop. Aan de linkerkant van de waslijn hangt een kaartje met 'helemaal niet mee eens' en aan de rechterkant hangt een kaartje met 'helemaal wel mee eens'. De kinderen hangen na iedere evaluatiestelling hun wasknijper aan de waslijn. Hiermee geven ze aan in hoeverre ze het eens zijn met de stelling. De leerkracht pikt er vervolgens een aantal wasknijpers uit en stelt doorvragen (bv voelde je je de hele les zo, of tijdens een bepaalde oefening?)
Evaluatiestellingen bij deze les zijn:
- ik vond het een leuke opdracht
- ik vond het een moeilijke opdracht
- ik was zenuwachtig
- het samenspelen ging goed